Feestdag van Galicië

DE WORDING VAN SANITAGO DE COMPOSTELA

25 juli is de nationale dag van Galicië, en tevens naamdag van apostel Jacobus (Diá Nacional de Galicia/Santiago Apostol). Op deze dag worden er in iedere Galisische plaats feest gevierd en vuurwerk ontstoken.

Jacobus (†44) was één van ‘de twaalf’; de kring van Jezus’ meest intieme leerlingen. Om hem te onderscheiden van de andere Jacobus uit de Twaalf, wordt hij ‘Maior’, ‘de Meerdere’ (= de oudere) genoemd. Ook zijn jongere broer Johannes, de latere evangelist, hoorde daartoe. Zij waren zonen van Zebedeus, een welvarende visser uit het plaatsje Bethsaïda aan het Meer van Gennesareth; hun moeder heette Maria Salome.

VA VISSER TOT APOSTEL

Evangelist Markus (†68) vertelt hoe hij en Johannes Jezus’ leerlingen waren geworden. Toen Jezus eens langs het Meer van Galilea liep, zag hij Simon en de broer van Simon, Andreas, terwijl ze bezig waren het net uit te werpen in het meer. Jezus sprak tot hen: “Komt, volgt Mij; ik zal maken, dat je vissers van mensen wordt”. Terstond lieten zij hun netten in de steek en volgden Hem. Iets verder gaande zag Hij Jacobus, de zoon van Zebedeus, en diens broer Johannes; ook zij waren in de boot bezig hun netten klaar te maken. Onmiddellijk riep Hij hen. Zij lieten hun vader Zebedeus achter en volgden Hem. (Markus 01,16-20)

APOSTEL MET TEMPERAMENT

Johannes en Jacobus worden in de evangelies ook wel ‘zonen van de donder’ genoemd (Markus 03,17). Zou vader bars of driftig van karakter geweest zijn ? Of zijzelf ? Dat zij inderdaad nogal drastisch te werk konden gaan, wordt verteld in het verhaal dat Jezus en zijn leerlingen in een Samaritaans dorp niet ontvangen werden omdat Jeruzalem hun reisdoel was. Gastvrijheid was in die dagen een sociale verplichting. Maar nu was er dus niemand die hen uitnodigde voor de nacht. Toen de leerlingen Jacobus en Johannes dit gewaar werden, vroegen ze “Heer, wilt U dat wij vuur van de hemel afroepen om hen te verdelgen?”, maar Hij keerde zich om en wees hen op strenge toon terecht. (Lukas 09,54-55)

Volgens evangelist Matteus kwamen de twee op een keer met hun moeder op Jezus af en wierpen zich aan zijn voeten ten teken dat zij iets te vragen hadden. Hij vroeg aan moeder: “Wat verlangt u?”, waarop zij antwoordde “Laat deze twee jongens van mij in uw koninkrijk zitten, één aan uw rechterhand en één aan uw linkerhand.” Moeder had blijkbaar een grote carrière voor ogen, tot woede van de andere tien. Het was de aanleiding voor Jezus om iets te zeggen over ware grootheid: “Wie onder jullie groot wil worden, moet dienaar van jullie zijn.” (Matteus 20,20-28)

Met Petrus en Johannes maakte Jacobus deel uit van het groepje van drie apostelen dat getuige was van een aantal grote momenten uit Jezus’ leven. Ze mochten erbij zijn, toen Jezus Jaïrus’ dochtertje uit de dood deed opstaan (Markus 05,35-43), en bij Jezus’ gedaanteverandering op de berg (Markus 09,02-08), en op de vooravond van zijn lijden en dood in de tuin van Gethsemani, waar Jezus zich afzonderde om in doodsangst tot zijn Vader te bidden. (Markus 14,32-34)

VAN APOSTEL TOT MARTELAAR

Volgens het bijbelboek van de Handelingen van de Apostelen werd Jacobus op last van koning Herodes met het zwaard gedood (Handelingen 12,02). Over de oorzaak van deze terechtstelling zeggen de Handelingen niets, maar de legende weet te vertellen dat hij weigerde met koning Herodes in debat te gaan. Hij is de eerste martelaar in de kring van de Twaalf. Indien Jacobus werkelijk naar Spanje afreisde om er het evangelie te verkondigen, betekent dit dat Jacobus nog een keer terug moest naar Palestina, wilt zijn dood kloppen met het bijbelse verhaal. Een andere versie vertelt dat Jacobus tot aan zijn dood in Palestina is gebleven.

VAN MARTELAAR TOT LEGENDE

Jacobus preekte te Palestina met name in Judea en Samaria. Hij werd daarin gedwarsboomd door ene Hermogenes, een magiër. Deze stuurde zijn leerling Filetus met een paar Farizeeën op Jacobus af met de bedoeling aan te tonen dat Jezus niet de Zoon van God was. Maar Jacobus was zo overtuigend in woord en daad, dat hij Filetus voor zich won.

Deze ging daarop nog even terug naar zijn vroegere meester om te zeggen dat hij zich voortaan bij Jacobus aansloot. Hermogenes zette daarop zijn voormalige leerling gevangen met de woorden: “En laat die Jacobus van jou nou maar eens hier komen om je eruit te halen, als hij het lef heeft.”

Filetus stuurde een boodschapper naar Jacobus. Deze gaf hem zijn zakdoek mee om te overhandigen aan zijn ongelukkige leerling. Zodra Filetus de zakdoen aannam, vielen de boeien als vanzelf van hem af. Hij rende naar Jacobus en was veilig.

Hermogenes gaf de strijd niet op. Hij stuurde nu allerlei boze geesten op Jacobus en Filetus af. Maar engelen uit de hemel hielden ze tegen en knevelden ze in gloeiende kettingen. De geesten kermden van pijn en spijt, en vroegen om vergeving en verlossing. Jacobus voldeed aan hun verzoek op voorwaarde dat zij Hermogenes bij hem zouden brengen. Dat deden ze, en niet op een zachtzinnige manier. Hermogenes liet zich overtuigen dat Jacobus het bij het rechte eind had en riep diens hulp in om zich tegen de ontketende geesten te beschermen. Jacobus gaf hem zijn staf mee, en zo kwam Hermogenes veilig thuis. Daar begon hij onmiddellijk aanstalte te maken om zijn heilige boeken te verbranden, maar Jacobus ried hem aan om ze in een met lood verzwaarde zak in zee te werpen. Daarop beleed Hermogenes zijn zonden en liet zich dopen.

Het succes van Jacobus’ prediking wekte de afgunst op van de joden. Zij kochten twee honderdmannen te Jeruzalem om met de bedoeling Jacobus gevangen te nemen. In de boeien geslagen en ten aanhoren van het hele volk voerde Jacobus nu twistgesprekken over de Heilige Schrift met zijn Joodse tegenstanders. Hij was zo overtuigend dat het volk zijn kant koos en hem uit de boeien bevrijdde. De hogepriester van dat moment, Abjathar, was daar zo woedend over dat hij een opstand uitlokte waarvan hij Jacobus de schuld kon geven. Daarom werd de apostel andermaal gevangen genomen en nu – op last van Abjathar – met een strop om de nek in gezelschap van de schriftgeleerde Josias naar koning Herodes gezonden. Daar sprak Abjathar alle valse beschuldigingen tegen Jacobus uit die hij maar bedenken kon en waarvan hij wist dat ze enigszins geloofwaardig zouden klinken. Herodes geloofde ze dan ook en veroordeelde de apostel tot de dood door het zwaard.

De gelijkenis met Jezus is hier wel zeer opvallend. De twistgesprekken tussen Jacobus enerzijds en de hogepriester en schriftgeleerden anderzijds; het feit dat zijn tegenstanders in wijsheid niet tegen hem opkunnen; het volk dat hem eerst toejuicht en vervolgens op aanstichten van de hogepriester kwijt wil; de valse beschuldigingen; de naam van koning Herodes; de ter-dood-veroordeling; … alles is een herhaling van Jezus’ lijdensverhaal. De legende maakt zo duidelijk, dat Jezus’ Geest in Jacobus woont, dat hij in de ware zin van het woord een echte volgeling van Jezus is geworden, ja, dat hij een andere Christus is geworden.

Tijdens de tocht naar de plaats van de terechtstelling stootte de stoet bij één van de stadspoorten op een lamme. Deze werd in het voorbijgaan door de apostel genezen. Josias, de schriftgeleerde, was daar zo van onder de indruk dat hij zich bekeerde. Waarop hij prompt samen met de apostel werd onthoofd.

VAN PALESTINA NAAR SPANJE, IN LEVENDE LIJVE

Na Jacobus’ dood brak er een christenvervolging uit in Palestina. Bij die gelegenheid joegen kwaadwillige inwoners van Jeruzalem een groepje volgelingen van Jezus in een gammel bootje de zee op; het vaartuigje had geen zeilen of roeispanen. Ook was er geen voedsel aan boord. Zo waren de opvarenden overgeleverd aan de grillen aan de zee.

Tot het gezelschap zouden behoord hebben: Lazarus, die door Jezus uit de dood was teruggeroepen; zijn beide zusters Martha en Maria, welke laatste in de traditie vanouds wordt vereenzelvigd met Maria Magdalena; bovendien de Maria’s, die onder het kruis hadden gestaan en Jezus’ graf leeg hadden gevonden: dat moeten dus Maria van Klopas en Maria Salome geweest zijn; zij werden op hun beurt vergezeld door hun zwarte dienstertje, Sarah geheten.

Volgens sommige verhalen zaten deze laatste drie vrouwen in een apart bootje. Ze landden bij het plaatsje dat sindsdien naar hen is genoemd: Saintes-Maries-de-la-Mer (= de heilige Maria’s aan Zee).

Volgens de legende zou de apostel Jacobus na Pinksteren naar Spanje getrokken zijn om daar het evangelie te verkondigen. Hij landde in Andalucía en trok al predikend naar Galícia. Zijn moeder Salome vergezelde hem. Zijn prediking had weinig succes. Hij wist maar een achtal volgelingen voor Christus te winnen. De twee trouwste vrienden onder hen heetten Athenasius en Theodorus.

Nadat de apostel Jacobus de Meerdere naar Spanje was afgereisd om er Christus’ leer te verkondigen, wist hij in Oviedo en Zaragoza acht personen tot bekering te brengen. Het gebeurde in de nacht op het moment dat deze acht met de apostel erbij diep in slaap waren aan de oevers van de Ebro, dat Maria verscheen. Zij gaf het als haar wens te kennen dat op die plek ter ere van haar een heiligdom gebouwd moest worden, acht voet breed en zestien lang.

Vervolgens keerde Maria door de lucht terug naar Jeruzalem, waar ze nog elf jaar geleefd heeft. In de oosterse kerk wordt inderdaad aangenomen dat Maria in Jeruzalem gestorven is. Maar er zijn ook legenden, die weten te vertellen, dat Maria ten gevolge van de christenvervolgingen onder de hoede van apostel Johannes is uitgeweken naar Efese aan de westkust van Klein-Azië, het huidige Turkije. Daar zou ze in 48 gestorven zijn.

Christus zelf stuurde vanuit de hemel een pilaar, met de bedoeling dat er een beeld van Maria op gezet zou worden. Op die plaats staat nu de kerk van Nuestra Señora del Pilar van Zaragoza. Dit feit wordt elk jaar gevierd op 12 oktober, feest van ‘Onze Lieve Vrouw van de Zuil’.

Door dit alles werd Zaragoza, Koninkrijk Aragón, een druk bezochte bedevaartplaats, die zelfs door de islamitische Saracenen in ere werd gehouden en beschermd.

VAN PALESTINA NAAR SPANJE, ALS WONDERBAARLIJK RELIEK

Athenasius en Theodorus vluchtten ’s nachts met het onthoofde lichaam van Jacobus naar de kust. Daar lag een schip zonder zeilen klaar. In zeven dagen werden ze door een engel om Spanje heen gevoerd naar de Noord-Westkust van Spanje, Galicië genaamd (in de Romeinse tijd Iria Flavia). In Padrón gingen ze van boord.

Een ridder kwam hun te hulp. Maar zijn paard sloeg op hol en wierp de ridder van zich af. Deze kwam in zee terecht en dreigde te verdrinken. Maar met Gods hulp rees hij recht uit de Atlantische Oceaan omhoog, helemaal onder de schelpen.

Ze brachten nu het lichaam en het hoofd van Jacobus aan wal en strekten het uit op een grote steen. Deze sloot zich meteen om het lichaam heen, zodat Jacobus aldus in een passende sarcofaag lag.

Nu heerste er in het Galicië van die dagen een beeldschone koningin, Lupa (= ‘wolvin’) geheten. Aan haar gingen de leerlingen een stukje grond vragen om hun heilige te begraven: “Onze Heer zendt u het lichaam van zijn dienaar, zodat u hem – zij het niet levend – tenminste nog dood in uw bezit kunt hebben.”

Vervolgens vertelden zij haar langs welke wonderbare wegen ze tot hier gekomen waren. Maar Lupa verwees hen door naar degene die blijkbaar de werkelijke machthebber was van dat gebied: een koning. Deze vorst raakte volkomen van zijn stuk door het verhaal dat hij te horen kreeg. Hij liet het gezelschap opsluiten. Ook al, omdat hij het helemaal niet had op die Blijde Boodschap, die zij verkondigden.

Doch op wonderbare wijze werden Jacobus’ leerlingen bevrijd. Ze ontkwamen met hun kostbare last. De koning was woedend. Hij liet hen door een legertje achterna zetten. Maar Jacobus’ leerlingen ontkwamen, omdat er een bruggetje instortte onder het gewicht van de achtervolgers.

Toespeling op het verhaal van de Doortocht door de Rode Zee. Ook daar kwamen de ware gelovigen veilig aan de overkant, terwijl het leger van de machthebber jammerlijk faalde in zijn dodelijke opzet.

Ze keerden nu terug bij de koningin en vertelden haar het hele verhaal. Meteen maakten ze van de gelegenheid gebruik de koningin erop te wijzen dat háár bijgeloof lang niet zo sterk was als hún ware geloof. Dat beviel de koningin niet: “Akkoord, sprak zij met een vals lachje, u kunt het lichaam van uw heilige begraven op die berg daar; tussen het vee dat daar zo vreedzaam loopt te grazen.”

In feite liepen daar alleen maar wilde stieren rond. Maar op de nadering van Athenasius en Theodorus werden ze volkomen rustig en lieten zich als makke ossen naar het paleis geleiden, terwijl ze de dode Jacobus meevoerden. Bij het zien hiervan bekeerde zich koningin Lupa.

De stieren trokken de wagen met de sarcofaag van Jacobus de berg over, die Pico Sacro genoemd wordt. Na een paar kilometer bleven ze staan op een plek waar twee riviertjes samenstroomden. Daar legden Athenasius en Theodorus de sarcofaag in een graf, bouwden er een kapelletje boven en wijdden hun verdere leven aan de bekering van Galicië.

VAN LEGENDE TOT KRUISVAARDER

Achthonderd jaren rustte Jacobus daar vergeten in zijn eenzaam graf. De christelijke godsdienst verbreidde zich intussen over heel de toenmaals bekende wereld tot in de verste uithoeken van Spanje, dus ook waar Jacobus begraven lag. Maar in de 8e eeuw werd – vooral in Spanje – het christendom volkomen onder de voet gelopen door de muzelmannen, ook wel Moslims, Mohammedanen of Saracenen genoemd. Ze werden ook Moren ( zwarten) genoemd, omdat ze vanuit Noord-Afrika kwamen. Ze veroverden voor hun God Allah het ene gebied na het andere. Zo werd het noorden van Spanje toneel van bloedige gevechten en oorlogen tussen de aanhangers van Mohammed en die van Jezus.

Het moet tijdens één van die oorlogsperiodes geweest zijn dat een vrome monnik Payo (of Pelayo = Pelagius) in Galicië, op een plek waar twee riviertjes samenstromen nabij de berg Pico Sacro het graf van de apostel Jacobus ontdekte. Hij zag namelijk op een nacht boven een oude eik een stralende ster stilstaan. Ook de andere kluizenaars en de herders in de buurt zagen hetzelfde verschijnsel. Ze liepen ernaartoe, en hoorden almaar hemelse muziek aanzwellen.

De volgende morgen gingen ze naar bisschop Theodemir en vertelden hem wat ze meegemaakt hadden. Met z’n allen vastten ze drie dagen. Toen trok een hele processie gelovigen naar de bedoelde plek in het bos. Ze kapten het dichte struikgwas weg en stuitten op een kapelletje. Op een stukje papyrus stond geschreven dat hier de apostel Jacobus begraven lag naast zijn leerlingen Athenasius en Theodorus. De bisschop deelde dit verbazingwekkende nieuws mee aan de koning van Asturië, Alfonsus. Deze riep Sint Jacobus (Sant’Iago = Santiago) uit tot patroon en beschermheilige van heel Spanje. Hij liet een grote kerk bouwen op de plaats van het kapelletje.

De ontdekking van het apostelgraf betekende een geweldige morele steun voor de christenen in de strijd tegen de Moren. Jacobus kreeg dan ook de als eretitel bedoelde bijnaam ‘Mata-moros’ (‘morendoder). Op sommige afbeeldingen wordt hij zelfs voorgesteld als ridder te paard die de Moren om zich heen met zijn zwaard neervelt ! De gelovigen meenden Jacobus met hen te zien meevechten in de slag bij Clavijo (844), gezeten op een wit paard, met een kruis in de ene en een zwaard in de andere hand.

Dit lijkt een toespeling op het beroemde witte paard uit het bijbelboek Openbaring of Apokalyps: ‘En zie, voor mijn ogen verscheen een wit paard, en die erop zat droeg een boog en hem werd een kroon gegeven, en hij ging heen, zegevierend en om zege te behalen’. (Openbaring 06,02)

Toch verloren de christenen de strijd tegen de Moren in eerste instantie. De kalief Al-Mansoer maakte in 997 Santiago met de grond gelijk. Ook de in 899 ingewijde basiliek werd verwoest. Alleen het graf van Jacobus liet hij intact. Midden in het geweld van de verwoesting zag Al-Mansoer een oude monnik bij het graf bidden. De kalief vroeg “Wat doe je hier?”. De monnik antwoordde “Ik bid tot de Heilige Jacobus.” De kalief antwoordde “Dan is het goed. Bid maar rustig verder. Er zal u niets gebeuren.”

Ondanks de verwoestingen bleven de pelgrims naar Santiago de Compostela toestromen; vanaf ” 1075 verrees er de huidige kathedraal. De abdij van Reading in Engeland zegt in haar reliekenschat een hand te bezitten van de apostel. Zo bleef de band tussen Noord-Spanje en de rest van Europa boven de Pyreneeën heel hecht. De christenen hielden niet op tegen de Moren te strijden onder de leuze “Santiago y a ellos” (= ‘Sint Jacobus en erop los!’). Tenslotte werden de Moslims verslagen bij Granada, pas in 1492. Zo kreeg Jacobus tenslotte de eretitel van ‘Apostel van Spanje’.

VAN KRUISVAARDER TOT PELGRIMSHELD

Op een nacht zag Keizer Karel de Grote (†814) in een droom een weg van sterren in de hemel, die begon bij de Friese Zee en die, omgeven door Duitsland, Italië, Gallië en Aquitanië, rechtstreeks via Gascogne, Baskenland, Navarra en Spanje naar Galicië liep. Daar lag dus het graf van Jacobus, maar dat wist niemand meer op dat moment.

Dit nachtelijk visioen herhaalde zich enkele malen, en Karel vroeg zich af wat dit alles te betekenen zou hebben. Toen verscheen hem tot driemaal toe een held die Jacobus bleek te zijn. Deze gebood hem naar Spanje te gaan om de ongelovigen te bestrijden. Vervolgens moest hij zich naar Galicië begeven om het graf van Jacobus te ontzetten en het met een bezoek te vereren.

Karel gaf gevolg aan de droom. Tijdens één van zijn veldtochten gelukte het hem niet de Noord-Spaanse stad Pamplona in te nemen, totdat Jacobus hem te hulp kwam en de muren liet instorten.

Weer een herinnering aan bijbelse tijden: waren de muren van Jericho destijds ook niet ingestort door goddelijke tussenkomst?

Beroemd is het Roelandslied, waarin bezongen wordt hoe de achterhoede van één van Karel’s legers onverhoeds in de pan wordt gehakt door een groepje Moslim-guerillastrijders (zie Roeland).

Door de toeloop van de pelgrims groeide er een stadje rond de kerk, dat de naam kreeg van Compostella (Campus Stellae = Veld van de Ster). Dit gebeurde rond het jaar 800. Keizer Karel zag dus in zijn dromen de latere pelgrimsroute waar zo vele bedevaartgangers langs zouden trekken. Keizer Karel schouwde de weg aan de sterrenhemel, het verhaal waaraan de ‘El Camino de Santiago’ of de ‘Way of Saint James’ zijn bijnaam de ‘Melkweg’ te danken heeft.

De naam Sant-Iago is de Spaanse weergave van Sint-Jacobus. Sinds de 9e eeuw vormt deze plaats één van de beroemdste en drukst bezochte bedevaartsoorden van de westerse wereld. In de middeleeuwen kwam het na Rome en Jeruzalem op de derde plaats. Langs de aanlooproutes in Frankrijk ontstonden gedurende de middeleeuwen tallozen kerken, kloosters, kapellen en gasthuizen.

Afbeelding overgenomen uit “ImagiNATION” gepubliceerd door de Europese Vrije Alliantie (EVA) en het Maurits Copieters Centrum, 2017. “Against youth unemployment and precarity. Dignity and a country !” Poster of Galiza Nova for the 10th of March. Day of the Galician Working Class, 2010