30 juli 1799

“Extermination de la horde des brigands, commandée par Cousin Charles de Loupoigne.”

CHARLEPOENG

Een partizaan in onze contreiën

1761 – 1799

Het einde van de 18de eeuw had in onze streken zo zijn eigenaardigheden met twee grootmachten die slag leverden om de aflossing van de wacht en een bevolking die de Oostenrijkse of Franse vlag zwaaide al naargelang de kerende krijgskansen.

Op 14 maart 1761 zag Charles François te Brussel het levenslicht als wettige zoon van het koppel Jacqmin-de Glain afkomstig van Braine l’Alleud. Van thuis uit kreeg hij de bedrevenheid mee in de handel van sterke dranken en in de Brusselse straten van die tijd leerde hij het Nederlands dialect. Op zijn 24ste huwde hij een welgestelde weduwe die een jaar later stierf en hem toeliet een wijnhandel op te zetten samen met een jong witgoedverkoopstertje. Schuldeisers die hem het leven zuur maakten deden hem echter besluiten op zoek te gaan naar een lonende betrekking. Na vele omzwervingen werd Charles François ronselaar van rekruten voor het Oostenrijkse leger wat hem uiteindelijk in Frans krijgsgevangenschap deed belanden.

Goed ter taal, kundig in handel van drank en vertrouwd met soldaten slaagde hij er in onder te duiken in de ouderlijke streek van herkomst, daarbij geholpen door de boeren en de door de Franse bezetting in het nauw gedreven klerikalen, zoals de Cisterciënzers van de Abdij van Villers. Eén constante lijkt Charles François in zijn bewogen levenswandel steeds te hebben aangehouden en dat is zijn dienst aan de Keizer van Oostenrijk, toen ook Hertog van Brabant. In Loupoigne aan de bovenloop van de Dijle begint hij daarom in 1795 zijn verzet als “Commandant van ’t Belgisch Leger”.

Ondanks menig verraad en een complexe taalgrenstoestand avant-la-lettre voerde Cousin Charles de Loupoigne, alias Charlepoenj, het enige noemenswaardige gewapend verzet tegen de Franse bezetter in de streek van Zoniën en Dijle. Charlepoenj maakte daarbij strategisch gebruik van de geografie van het Dijleland dat door graaf Joseph de Ferraris zelf beschreven werd als zeer geschikt voor hinderlagen en listen eigen aan de kleine oorlog, de guerilla. Desertie en verraad bezegelden op 30 juli 1799 echter het noodlot van deze listige kwelduivel. Een delle in Margijsbos te Loonbeek werd zijn graf en zijn hoofd werd door de gendarmerie meegetroond naar Brussel ter uitbetaling van het losgeld.

Charlepoenj’s vroege confrontatie met het Franse gerecht zorgden ervoor dat zijn gedurfde daden zorgvuldig zijn gearchiveerd. Toch groeide hij uit tot een legende en is zijn nagedachtenis nog steeds controversieel. Zoals Charlepoenj zichzelf ten treure toe is blijven profileren als de commandant in dienst van de Oostenrijkse keizer, zo blijft hij tot op de dag van vandaag herdacht als kiekendief, partizaan of terrorist, afhankelijk van welk nationalistisch of romantisch gevoelen men wenst te voeden. Het kruis dat langs de IJse in 1928 in Huldenberg werd onthuld uit eerbetoon aan Charles de Loupoigne als strijder voor de Belgische onafhankelijkheid werd al vlug een pelgrimsoord ter nagedachtenis van Charlepoenj als strijder voor de Vlaamse onafhankelijkheid. Het werd voorwerp van verering en vandalisme tot het in 1949 rust vond tegen de muur van de kapel van het scoutsdomein ‘De Kluis’ te Sint-Joris-Weert.